artikel De Filmkrant
We vullen deze ruimte met ons leven en dat is hard werken
De cinema van Bas Devos

De jonge Belgische filmmaker Bas Devos maakte kort achter elkaar twee films over zijn woonplaats Brussel, een stad die soms te groot en onoverbrugbaar lijkt voor zijn inwoners. In beide films volgen we onopvallende levens van onopvallende mensen; toch zijn het opmerkelijke films met een heel eigen handtekening. Wat zien we, als we met Bas Devos meekijken?


Het is een beetje raar om een filmmaker die uitzonderlijk ongehaaste films maakt een aanstormend talent te noemen. En als de beeldspraak van dat ‘aanstormen’ al op zou gaan, is Bas Devos (1983) eigenlijk allang aangestormd. Met zijn indrukwekkende Nederlandstalige debuut Violet in 2014 is hij gekomen om te blijven. Daarna was het vijf jaar stil, maar in 2019 volgden opeens twee films die samen een dubbelportret vormen van het grootstedelijke leven in Brussel. In Hellhole en Ghost Tropic is Brussel een stad die zo groot en anoniem aanvoelt dat iedereen er verloren zou kunnen raken.

Devos’ films hebben, in al hun kalmte, een overrompelende uitwerking die niet onopgemerkt is gebleven. Zijn tweede en derde speelfilm gingen respectievelijk in première op de festivals van Cannes en Berlijn in 2019, maakten een wereldtournee langs internationale filmfestivals en leverden een lekker lijstje prijzen en nominaties op.

Wolk van eenzaamheid

In Hellhole lijkt Brussel iedereen wat te ruim te zitten. Alsof de stad zijn inwoners geen beschutting meer biedt. Alsof de afstanden tussen de mensen onderling te groot zijn geworden om goed te kunnen overbruggen. En zo moet het misschien ook gevoeld hebben in de periode na de aanslagen van 2016, waarin deze film zich afspeelt. Een heel specifieke periode, uiteraard, maar toch voelt de wolk van eenzaamheid die om de drie hoofdpersonages hangt eerder existentieel aan, haast abstract. En dat zou kunnen kloppen: het scenario, ook van de hand van Devos, was al lang klaar toen de bommen op vliegveld Zaventem en in de metro bij Maalbeek ontploften. Het verhaal werd vervolgens flink door hem herschreven om de eigenaardige gemoedstoestand van de stad na de aanslagen te kunnen vertolken, iets dat voor hem onontkoombaar was geworden.

Dit Brussel vormt de gedeelde leefwereld van drie hoofdpersonages: de Belgisch-Algerijnse jongen Mehdi, de Italiaanse Alba die vertaalt voor het Europese Parlement en de Vlaamse huisarts Wannes. Wanneer de aanslagen plaatsvonden wordt niet duidelijk, maar lang geleden kan het niet zijn. Een collega van huisarts Wannes (een mooie bijrol van Lubna Azabal) merkt in een rookpauze op: “Voor mij was geweld vroeger een reeks pixels op de tv. Nu voelt het alsof ik het kan aanraken.”

Die tastbaarheid, de plotsheid en de bruutheid van het terroristische geweld hebben alles veranderd. Hoe men anderen ervaart. Hoe de publieke ruimte aanvoelt. Maar hoe dat eruitziet? Dat zien we bijvoorbeeld in een scène op het station, waar bij uitstek een staat van verhoogde alertheid heerst. Mehdi, een tiener nog, wordt door intimiderende soldaten gemaand zijn rugzak bij zich te houden. En dat terwijl hij zijn prachtige donkere Maghrebijnse ogen al lang braaf op de grond had gericht. Met die ontwapenende ogen zoekt hij vaak contact, maar bij deze soldaten is het veiliger ze neer te slaan.

Op de Italiaanse Alba (Alba Rohrwachter) hebben de aanslagen een ander effect. Nadat we haar al langer geobserveerd hebben bij haar dagelijkse routines, haar heen en weer reizen in die vermaledijde metro en haar werk als tolk, leren we van een stembericht aan haar zus in Italië hoe doodsbang ze is. Ze werkt zo hard en is zo gespannen dat ze niet toekomt aan contact met het thuisfront, of dat liever ontwijkt.

Het derde personage, huisarts Wannes (Willy Thomas), doet zijn werk als altijd. Gedachteloos, hij kijkt niet echt naar de mensen die op zijn spreekuur komen. Naar hun gezichten, naar wat er tussen hun oren zit. Met zijn zoon, die namens België op missie is in het Midden-Oosten en een F-16 vliegt, communiceert hij weinig, via een haperende Skype-verbinding.

Waarom deze drie uiteenlopende hoofdpersonen? Misschien kruist hun pad een enkele keer, maar meer ook niet, en de vraag is wat ze eigenlijk delen – behalve die stad dan, die destijds door Trump werd weggezet als ‘hellhole’. En misschien is dat juist het punt: wat delen deze Brusselaars, en bij uitbreiding Europeanen, mensen? Als ze elkaar al tegenkomen, ontmoeten ze elkaar niet echt. De drie zijn elk via ragfijne spinnenwebdraden verbonden met de grotere krachten die het wereldtoneel beheersen: migratie, globalisering, politieke polarisatie, terrorisme, sociale ongelijkheid. Maar concreet lijkt wat hen bindt toch vooral juist een gemis of tekort. Het ontbreekt hen aan voldoende zinvolle, zingevende verbanden en connecties met mensen om hen heen. Mensen die er echt voor hen zijn, die ze zonder haast in levenden lijve zien en spreken, in plaats van kortstondig en via Skype of eenzijdige voice-berichten. Het leven, de aanslagen, iets heeft hen passief gemaakt, afgesneden van hun omgeving, opgesloten in zichzelf. Juist die spaarzame keren dat we in deze film een intieme aanraking zien, een omhelzing, een echt elkaar-aankijken, zijn zo broodnodig dat het nauwelijks genoeg is.

Aanknopen en aanraken

De derde en nieuwste film van Bas Devos, Ghost Tropic, begint net als Hellhole met achtergrondgeluid van een sirene, maar is in sommige opzichten zijn tegendeel. In Ghost Tropic, gefilmd op het intieme 4:3-formaat, wordt de stad juist eigen gemaakt in plaats van dat die vervreemdt, er worden gesprekjes aangeknoopt (zij het vaak aanvankelijk stroef), mensen kijken naar elkaar, en ja, aanrakingen zijn er ook. Brussel is een stad waar de politie hooguit even een avondwinkelier moet berispen voor de verkoop van drank aan minderjarigen. En waar Hellhole een soort geïntensiveerd realisme ademt, met schimmen van mensen, voelen de mensen in Ghost Tropic juist levendig aan en is er bovendien een snuifje surrealisme toegevoegd.

Wat ze wel gemeen hebben is dat ook dit een film is over Brusselaars die je niet vaak als (hoofd)personages zal tegenkomen. De 58-jarige Khadija (Saadia Bentaïeb), een kleine, mooie maar onopvallende vrouw met gewatteerde jas en hoofddoek, reist na haar schoonmaakdienst bij een EU-instelling met de laatste metro naar huis en valt in slaap, om pas wakker te worden op het eindstation. Er zit weinig anders voor haar op dan naar huis te lopen door de koude lange Brusselse nacht, wat ze nog nooit eerder heeft gedaan. En om hier en daar om hulp of een kleine gunst te vragen. De kijker houdt daarbij soms zijn hart vast, bijvoorbeeld als ze op een godverlaten hoek een ingeslapen zwerver toeroept of het wel goed gaat. Als ze geen antwoord krijgt, gaat ze naar hem toe en doet ze wat de meesten niet zo snel zouden doen: ze raakt hem aan. Om zich er toch van te vergewissen.

Er volgen meer ontmoetingen, waarbij Khadija steeds weer de afstand tussen mensen voor eventjes overbrugt, een opening probeert te creëren voor een minuscule uitwisseling, en hier en daar een ontroerende act of kindness. Als Khadija bij toeval haar zeventienjarige dochter op straat ziet, die al lang thuis in bed zou moeten liggen, maar stiekem met andere jongeren rondhangt en wodka drinkt en kletst en flirt, verstopt Khadija zich snel en mijdt elk contact. Ze staat erbij en ze kijkt ernaar, stupéfait, minutenlang. Maar toch lijkt het alsof ze haar dochter toestaat dit blijkbare eigen leven te beginnen. En alsof ze haar ziet. Ongetwijfeld ziet ze ook iets van haar jongere zelf terug en de grote verschillen tussen toen en nu, en tussen haarzelf en haar dochter.

Onze afdrukken

En zo zijn we aangekomen bij wat Bas Devos doet, al sinds zijn debuut Violet: ons laten kijken, veel langer dan we gewend zijn, soms ellenlang, en naar andere dingen dan we verwachten. Naar vreemd gekadreerde maar doodgewone kamers en gangen. Naar prachtig in beeld gebrachte oerlelijke straten, opmerkelijk uitgesneden gebouwen en troosteloze shoppingcenters in nondescripte buitenwijken. Naar alledaagse luchten, met ergens ver weg in de hoek een vliegtuig. Naar mensen die we normaal niet zien, die nauwelijks iets doen, op het voyeuristische af, zoals Khadija naar haar dochter kijkt. (Misschien is het helemaal geen slecht idee om wat voyeuristischer te worden.) Heel traag zoomt de camera hoeken om, cirkelt rond huizen, speelt een vervreemdend spel met tijd en afstand, met kijken van binnen naar buiten, en omgekeerd. Shots om zo in te lijsten.

En Devos laat ons net zo lief luisteren, liefst naar onbeduidende achtergrondgeluiden. Net zo lang tot we het beginnen te horen, er steeds meer in gaan onderscheiden, spelende kinderen misschien, verkeersruis, en beseffen dat alles een achtergrond is van iets anders, dat elke achtergrond een voorgrond kan zijn, het hangt er maar vanaf wie kijkt of luistert. Dat Brussel zoveel steden is.

In een YouTube-interview van de Berlinale met Devos zei de regisseur bij het maken van Hellhole sterk in ruimte geïnteresseerd te zijn geweest, in “hoe mensen te filmen die zich in ruimtes begeven en hoe die ruimtes soms juist die mensen innemen”. Iets soortgelijks zien we terug in Ghost Tropic. Die film begint met een prachtige monoloog van Khadija, terwijl we in een lang roerloos shot enkel haar onopmerkelijke woonkamer zien, met op de achtergrond wat geluid van buren en vogels. “Dit is wat ik zie. Dit is wat ik hoor. […] We vullen deze ruimte met ons leven. Dat is hard werken. […] Ik zie onze afdrukken in alles.” Ze vraagt zich af wat een vreemde in haar plaats zou zien. Devos laat ons kijken naar onze afdrukken, zonder omhaal of uitleg, en vraagt dan: wat ziet u?

Dit artikel verscheen op de site van De Filmkrant.

Ghost Tropic
Violet

Ghost Tropic
Violet